9 allen die afgoden maken zijn niets, en de dingen die zij koesteren zijn waardeloos. Zij die voor hen opkomen zijn blind, zij zijn onwetend, tot hun eigen schande. 10 Wie maakt een god, en werpt een afgod, dat geen nut heeft? 11 die dat doen, zullen beschaamd worden; zulke ambachtslieden zijn slechts mensen. Laat hen allen samenkomen en standhouden; zij zullen ter Verschrikking en schande nedergeworpen worden., 12 De smid neemt een werktuig, en werkt ermee in de kolen; hij maakt een afgod met hamers, hij smeedt het met de macht zijns Arms. Hij krijgt honger en verliest zijn kracht; hij drinkt geen water en wordt moe. 13 de timmerman meet met een lijn, en maakt een omtrek met een markeerstift; hij rukt het uit met beitels, en markeert het met kompassen. Hij vormt het in menselijke vorm, menselijke vorm in al zijn glorie, opdat het in een heiligdom kan wonen. 14 hij hakte cederen af, of nam een cipres of eik. Hij liet het groeien tussen de bomen des wouds, of plantte dennen, en de regen deed het groeien., 15 Het wordt als brandhout gebruikt; een deel daarvan neemt hij, en verwarmt zich; hij ontsteekt vuur, en bakt brood. Maar hij maakt ook een god en aanbidt hem; hij maakt een afgod en buigt voor hem. 16 De helft van het hout verbrandt hij in het vuur; daarover maakt hij zijn spijze, hij braadt zijn spijs, en eet zijn verzadiging. Hij verwarmt zich ook en zegt: “Ah! Ik ben warm, ik zie het vuur.”17 van de rest maakt hij een God, zijn afgod; hij buigt zich ervoor en aanbidt. Hij bidt en zegt: “Red mij! Je bent mijn god!,”18 zij weten niets, zij begrijpen niets; hun ogen zijn overgoten, zodat zij niet kunnen zien, en hun denken gesloten, zodat zij niet kunnen begrijpen. 19 niemand houdt op om na te denken, niemand heeft de kennis of het verstand om te zeggen: de helft daarvan heb ik als brandstof gebruikt; Ik heb zelfs brood gebakken over zijn kolen, ik heb vlees geroosterd en gegeten. Zal ik iets afschuwelijks maken van wat er over is? Zal ik buigen voor een blok hout?”20 Zo iemand voedt zich met as; een misleid hart misleidt hem; hij kan zichzelf niet redden, of zeggen: is dit ding in mijn rechterhand geen leugen?”